Tim Knol & Blue Grass Boogiemen: ''Bluegrass bloeit''

Tim Knol is sinds zijn prille jaren liefhebber van bluegrass. Als tiener ontmoet hij de Blue Grass Boogiemen. Vijftien jaar later zijn ze een stevige act met volle zalen en hun plaat Happy Hour. Ze blijven nog wel een tijdje samen, want de zalen voor de herfsttournee zijn geboekt en ze werken aan hun tweede plaat. Een gesprek met Tim Knol en banjoïst Arnold Lasseur over songteksten, liedjes schrijven, opnamekosten, een eigen label en Amerika.

Tekst door Paul Stramrood (Popmagazine Heaven)

 

23 maart 2002, theater Vredenburg, Utrecht, rootsfestival Blue Highways. In de grote zaal treedt het duo Chris Hillman-Herb Pedersen op. In de zaal liefhebber Ton Knol en zijn zoon Tim. Ex-Byrd Hillman introduceert de groep Utrechtse muzikanten die hem en Pedersen een paar nummers begeleiden: de Blue Grass Boogiemen. Tim (12) ziet en hoort ze voor het eerst en is onder de indruk. Twee jaar later ziet hij ze na een concert in een Hoorns café. Hij bestookt Arnold Lasseur en de anderen met zijn kennis van hun muziek. “Verbazend dat dat kereltje zo veel wist”, herinnert Lasseur zich.


9 juli 2019, Amsterdam. Tim Knol heeft geen koffie meer, dus praten we deze ochtend niet op zijn woonboot maar in een café in de buurt. Goeie koffie. Arnold Lasseur is komen lopen van Amsterdam CS. De band en de zanger kennen elkaar een jaar of vijftien, traden af en toe samen op en daar bleef het bij. Tot vorig jaar. De eerste editie van het Amsterdamse festival Once In A Blue Moon kreeg de primeur van Tim Knol & Blue Grass Boogiemen. Hun plaat Happy Hour is een paar maanden oud.

Eerst maar eens die plaat. De hoes wekt de indruk dat we te maken hebben met een album van Tim Knol (grote letter), begeleid door de Blue Grass Boogiemen (een stuk kleinere letter). Knol: “Nee hoor, het is voor honderd procent een samenwerking. Alleen is mijn naam kleiner. Blue Grass Boogiemen with Tim Knol had ook gekund. Ik heb met nu procent bemoeid met het artwork. We hebben de foto’s geleverd aan de designer: ‘maak er wat van’. Hij kwam hier mee terug.” Lasseur lacht. “Op de tourposters staan wij iets groter.”
Bedrukt

De hoesfoto is licht in tegenspraak met de titel Happy Hour. Enigszins bedrukte, nadenkend gezichten aan de bar. De ontwerper heeft de zwart-witfoto ingekleurd. Iedereen vond het resultaat ‘gewoon te gek’. De man links lijkt een beetje op Lasseur (“voordat ik zo afgevallen was”) maar dat is toeval. Knol: “Het zijn allemaal totaal onbekende mensen. Deze foto treft de sfeer van Happy Hour.” Lasseur: “Dat is geen erg happy liedje.”

Dat klopt, leert beluistering van de titelsong, de enige manier om de tekst te volgen. Bij Happy Hour zit geen tekstboekje. Knol: “Dat doe ik nooit. Als iemand het speciaal vraagt, stuur ik ze wel op. Jij kunt me altijd bellen. Mijn teksten zijn niet zo poëtisch dat mensen ze moeten lezen.” Lasseur: “Wij hebben het wel eens gedaan, maar dan alleen de teksten van onze eigen liedjes, niet die van de covers. Als je vroeger een plaatje kocht, zat daar negen van de tien keer geen tekst bij. Ik vind het wel wat hebben dat er nog wat te raden blijft. Als ik vroeger een liedje coverde, van Hank Williams bijvoorbeeld, verstond ik dat niet precies, ook door dat accent. Wat je daar als kind van maakte…”
De twaalf songs op Happy Hour zijn op één na composities van Knol, Lasseur of beiden. De ene uitzondering is Pain In My Heart van Bobby Osborne en Larry Richardson, met een gastbijdrage van Ton Knol. “Mijn vader vond het hartstikke leuk, hij is een fan.”

Middagjes

Lasseur: “Het hele idee is begonnen als live. Dat we de hort op zouden gaan, zat er al een hele tijd in. We hadden al wat setjes gedaan, en Once In A Bue Moon was ons eerste grote concert. Daar hadden we ook voor het eerst eigen liedjes.”

Knol: “We hebben ze geschreven in zeven middagjes van drie uurtje op mijn woonboot. We hadden allebei al wat liggen en hebben dat samengebracht. Bij deze samenwerking is drie, vier uur wel genoeg. Misschien als we ons samen een weekendje opsluiten, zou dat ook wel werken. In Amsterdam je langer dan drie uur concentreren, vind ik sowieso moeilijk, je hebt continu afleiding. Dit werkte perfect, de ideeën namen we mee naar huis, we werkten ze uit en gingen een week later verder. We schreven meer aan muziek en melodie dan aan teksten.”
De andere bandleden hebben geen bijdrage geleverd. Knol: “We hebben het wel laten vallen om te weten wie hapte. Misschien de volgende keer, want die tweede plaat komt er.” Van de opnamesessies zijn in ieder geval drie covers over.

Praktisch

De plaat, opgenomen in Tim Knol’s studio, is de tweede uitgave op I love my label, zijn eigen label. De eerste is So Far, So Good van Sam & Julia. De redden voor een eigen label is voor praktisch. De tijd van happy go lucky platen maken is voorbij. Knol: “Ik wil het niet groter maken dan het is. Ik doe het gewoon allemaal zelf, geen dure plugger, we huren promo extern in, dat ging hartstikke goed. Daardoor is het een heel goedkoop plaatje geworden waaraan we allemaal snel geld verdienen. We hebben wel samen gedaan met Excelsior, die hebben geholpen met distributie en zo. De tijden zijn veranderd, 12.000 euro aan een plaat uitgeven, dat gaat niet meer. Ga het maar terugverdienen. Ik ben zakelijk gaan denken: hoe kan ik met cd’tjes geld verdienen. Geld is niet het belangrijkst hoor, maar dit is niet alleen een hobby meer, ik moet er ook een beetje aan overhouden. Vinyl was ook krankzinnig duur vroeger. Drie weken in een goeie studio, dan loop je helemaal leeg. Deze muziek hebben we in twee dagen opgenomen, we hadden daar wel een week kunnen zitten, maar twee dagen was genoeg.”

Crying Shame, de opening van Happy Hour, laat Tim Knol’s stem op zijn continu hoogst horen. Het is bij momenten de vraag of hij het haalt en volhoudt. Knol: “Live is dat geregeld heel spannend. Samenspelen met deze groep was in het begin wel lastig, nu niet meer. Dat hoge tempo, die lickjes, ze waarschuwden ook ‘het is wel snel hoor’, en nu zie ik die jongens vaak met zweet op het voorhoofd proberen mij te volgen. Het gaat de goede kant op.” Beiden lachen.

Microfoon

Band en zanger hebben inmiddels de Zwarte Cross gedaan en moeten nog naar Lowlands. Grote festivals, groot publiek. Knol: “Ik vind iets kleiner het leukst, zoals laatst in het Vondelpark laatst. Je wilt mensen ook echt zien, en je wilt dat ze jou goed zien. Hoe groter de installatie, hoe minder goed het klinkt. Ik zou liefst op een oude installatie spelen. Het moet in your face klinken.” Lasseur: “Live zijn wij what you see is what you get, vijf jongens met instrumenten in hun hand en je ziet alles gebeuren. Niemand staat achter een apparaat dat je niet kent en waar geluid uit komt. Het is zo direct, uitnodigend, mensen kunnen reageren, dat is in ieders voordeel. Geen vervorming, we werken met één centrale microfoon voor alle zang, gitaar, banjo en eventueel andere solo’s. Dat is in- en uitstappen geblazen. Dansen op het podium.” Knol: “En zij doen dat al dertig jaar. Voor mij is het of ik in een warm bad spring, gewoon meedoen, daar word ik heel relaxed van.”

Amerika

De Blue Grass Boogiemen hebben een eerbiedwaardige staat van dienst in Amerika. Het ligt voor de hand met Tim Knol erbij weer derwaarts te tijgen. Lasseur: “Wij hebben dat al heel veel gedaan, zij het alweer een aantal jaren geleden, maar we hebben de connecties nog steeds. We zaten toen in een heel comfortabel circuit, Dale Watson, Wayne Hancock, Dick Sandy, allemaal van die gasten die opereerden in die sublaag. Daar kwamen wij ook in. Heel tof publiek, lekker gemêleerd. Toen was hier nog helemaal geen belangstelling voor onze muziek. Nu wel. Je kunt hier goed uit de voeten met bluegrass, en dat is van de afgelopen paar jaar. Tja, dat kan met ons te maken hebben. Ik heb altijd gehoord van collega’s ‘ik houd niet van country, maar jullie vind ik te gek’. Wij hebben vroeger ook country gespeeld, en heel veel bluegrassnummers zijn gewoon country met bluegrassinstrumenten gespeeld, songs van George Jones en Hank Williams, we doen Merle Haggard. Bluegrass zit niet meer in dat lullige hoekje. Vorige keer in Amsterdams stonden al die jonge kids gewoon Merle Haggard mee te zingen, ik wist niet wat me overkwam.”
Knol: ”Amerika zou wel heel leuk zijn.”

Tim Knol heeft met bluegrass een genre toegevoegd aan zijn catalogus. ‘Hij wil alles doen’, hoor ik in mijn voorbereiding meer dan eens. Knol: “Dat valt wel mee. Ik ga geen disco doen. Deze muziek ken ik van kinds af aan, net als punk, ik heb The Miseries gedaan en nu dit. Waarom zou je jezelf gaan beperken, het leven is al zo kort.”

Dit stuk komt uit Popmagazine Heaven. Heaven verschijnt 6x per jaar in een omvang van 64 tot 76 pagina’s en bevat naast interviews, achtergrondartikelen en columns, ook altijd meer dan 100 albumrecensies. Geïntereseerd? Voor slechts €22,50 per jaar heb je een zeer voordelig abonnement: 6x Heaven plus een album en twee eerdere nummers cadeau.