Uitvoerenden

Anne Sofie von Otter mezzosopraan
Oxalys kamermuziekensemble
Philippe Thuriot accordeon
Jean-Claude Vanden Eynden piano

Programma

Kurt Weill 1900-1950

  • Die Dreigroschenoper (1928)
    Die Moritat von Mackie Messer (arr. Koenraad Hofman)

 

Alexander Zemlinksy 1871-1942

  • Maeterlinck Lieder (1910-13)
    Die drei Schwestern
    Als ihr Geliebter schiedt
    Und kehrt er einst heim
    Sie kam zum Schloss gegangen

 

Ferruccio Busoni 1866-1924

  • Berceuse élégiaque (1909) (arr. Erwin Stein)

 

Berlijnse liederen uit de jaren 1920 en ’30
Friedrich Hollaender 1896-1976

  • Marion Tango (1928) (arr. Philippe Thuriot)

 

Hanns Eisler 1898-1962

  • Die Rundköpfe und die Spitzköpfe (1934-36)
    Lied eines Freudenmädchens (arr. Koenraad Hofman)

 

Franz Servatius Bruinier 1905-1928

  • Erinnerung an die Marie A (1927)

 

Nico Dostal 1895-1981

  • Das Lied der Wüste (1939)
    Heut Abend lad’ ich mir die Liebe ein! (arr. Daniel Busch)

 

Peter von Fenyes 1912-1986

  • Premiere (1937)
    Merci, mon ami (arr. Daniel Busch)

 

Lothar Brühne 1900-1958

  • Der Blaufuchs (1938)
    Kann denn Liebe Sünde sein? (arr. Daniel Busch)

 

Pauze

 

Claude Debussy 1861-1918

  • Prélude à l’après-midi d’un faune (1894) (arr. Benno Sachs)

 

Joseph Jongen 1873-1953

  • La Musique (1948)
  • Quand ton sourire me surprit (1907)
  • Sur la grève (1918)

 

Franse chansons
Charles Trenet 1913-2001

  • Douce France (1943) (arr. Per Ekdahl)

 

Francis Lemarque 1917-2002

  • A Paris (1946) (arr. Per Ekdahl)

 

Georges Moustaki 1934-2013

  • Ma Solitude (1967) (arr. Paul Bateman)

 

Jack Palmer 1899-1976 & Spencer Williams 1889-1965

  • I’ve found a new baby (1926) (arr. Philippe Thuriot)

 

Barbara 1930-1997

  • Göttingen (1964) (arr. Per Ekdahl)

 

Francis Lai 1932-2018 & Pierre Barouh 1934-2016

  • La Bicyclette (1968) (arr. Johan Siberg)

 

Jean Lenoir 1891-1976

  • Parlez-moi d’amour (1924) (arr. Per Ekdahl)

 

Norbert Glanzberg 1910-2001 & Henri Contet 1904-1998

  • Padam Padam (1942) (arr. Per Ekdahl)

In Duitsland en Frankrijk is door de eeuwen heen heel wat af gezongen. Dat belette de twee landen niet om elkaar steeds weer naar de keel te vliegen. Het leverde in elk geval twee totaal verschillende liedculturen op. In kwaliteit doen ze niet voor elkaar onder.

Frans versus Duits
Globalisering heeft veel cultuurverschillen uitgewist, maar er was een tijd dat je Franse en Duitse muziek gemakkelijk uit elkaar kon houden. Beide landen hebben natuurlijk elk hun eigen geschiedenis en tradities. Daarnaast hadden ze door de eeuwen heen een getroubleerde onderlinge verhouding, waardoor ze eerder geneigd waren hun culturele verschillen te benadrukken in plaats van te overbruggen.

Een typisch Duits-romantisch fenomeen, bijvoorbeeld, is de opvatting dat kunst uit lijden ontstaat en dat kunstenaars zwoegende, hemelbestormende genieën zijn. Lijnrecht daartegenover staat het typisch Franse idee dat muziek geen diepzinnigheid nodig heeft en schaamteloos sierlijk en decoratief mag zijn – een visie die wortelt in de krulligere Franse hofcultuur en een extra zetje kreeg van het zuidelijke klimaat: Franse muziek, van klassiek tot chanson, heeft vaak een unieke openluchtkwaliteit.

Franse muziek, van klassiek tot chanson, heeft vaak een unieke openluchtkwaliteit.

Binnen de klassieke muziek leidde dat tot de generaliserende, maar handzame opvatting dat Duitse muziek veelal serieus en zwaar is, en de Franse kleurrijk en licht. Even, tegen het eind van de negentiende eeuw, leek de oer-Duitse operacomponist Richard Wagner zich als een koekoeksjong in die Franse muziekcultuur te nestelen, maar de rage bekoelde snel toen nieuwe vijandigheden zich aandienden. Rond 1920 was Franse muziek weer Franser dan ooit. Wel koesterden beide landen een liefde voor de jazz die uit Amerika was overgewaaid.

De verschillen waren niet alleen merkbaar in ‘elitaire’ concertzaalmuziek, maar ook in het volksere repertoire. Tussen de wereldoorlogen zong Charles Trenet zorgeloos Boum! terwijl het Duitse duo Kurt Weill en Bertolt Brecht de grimmig-moraliserende evergreen Mackie Messer schreef.

Ranzigheid
Een wonderlijke bijdrage aan de Duitstalige liedkunst leverde de Oostenrijker Alexander von Zemlinsky. Zijn Maeterlinck-Lieder geven de decadente sfeer van Wenen rond 1910 treffend weer: een stad vol vergane glorie en sociale misstanden, waar kunstenaars als Kokoschka en Schiele verwrongen mensfiguren schilderden en Sigmund Freud zijn confronterende theorieën ontvouwde. In dezelfde periode zette de radicale componist Arnold Schönberg (Zemlinsky´s zwager en vroegere leerling) de klassieke harmonieleer bij het grofvuil ten faveure van schokkend atonale stukken. Zó ver ging Zemlinsky zelf niet, maar deze liederen symboliseren wel degelijk verval, zowel in de vaak ‘ranzige’ harmonieën als in de teksten over verlangen, bedrog, verstoting en eenzaamheid – voor Zemlinsky geen onbekende thematiek.

Dezelfde kwijnende sfeer kenmerkt de gelijktijdig gecomponeerde Berceuse élégiaque van Ferruccio Busoni, een Italiaan die langdurig in Berlijn actief was. Het is een slaaplied waarin de rollen zijn omgedraaid: een stervende moeder wordt in slaap gesust door haar zoon. Maar bovenal wordt hier een tijdperk ten grave gedragen, met wrange harmonieën en een on-traditionele bezetting: de Romantiek was definitief voorbij.

Hedonisme
Je hoeft maar een tekening van de legendarische cartoonist Georg Grosz te zien, of één van de gitzwarte Bernie Gunther-thrillers van Philip Kerr te lezen, en je weet: in het Berlijn van de jaren twintig en dertig lag barbarij niet ver onder de oppervlakte. Het gezichtsverlies na de Eerste Wereldoorlog, politiek extremisme en economische crises zetten de maatschappij op scherp. In dat klimaat floreerden de kunsten – althans, eer die door de nazi´s vertrapt werden – en gezongen werd er meer dan ooit, mede door de opkomst van radio en grammofoonplaat. Sommige liederen legden de vinger op de zere plek, zoals die van de maatschappijkritische theaterauteur Bertolt Brecht. Kurt Weill was zijn vaste muzikale partner, wat resulteerde in onder meer de Dreigroschenoper (‘Driestuiver-opera’) met daarin de ‘moordballade’ Mackie Messer. Ook de fel communistische Hanns Eisler voorzag Brecht van muziek, evenals de jong gestorven Franz Bruinier. Alle drie stelden ze hun compositiestijl in dienst van de laagdrempeligheid die Brecht eiste; zijn toneelstukken mikten in het bijzonder op de arbeidersklasse en ongeschoolde werklozen.

Gezongen werd er meer dan ooit.

Daartegenover stonden de vele schlagers en revue-nummers die juist wilden afleiden van de harde werkelijkheid. Vooral Berlijn blonk uit in schaamteloos hedonisme met bioscopen, theaters en nachtclubs. Zingend en dansend werd alles meegenomen wat de zinnen kon verzetten; de liederen uit die cultuur zijn vaak een wonderlijke mix van operette, Duitse volksliederen, Engelse foxtrots en Amerikaanse jazz – en van tango, zoals filmcomponist Friedrich Hollaender demonstreerde. Ook Nico Dostal en Lothar Brühne componeerden voor muziekfilms – veelal romantische komedies met een hoog suikergehalte. Wat later, in de nazi-jaren vóór de oorlog, stuwde zangeres/filmster Zarah Leander het Duitse liefdeslied tot grote hoogten; Merci, mon ami, met muziek van Peter von Fenyes, klonk in Premiere, haar eerste Duitstalige film.

Pasteltinten
Geen componist definieerde ‘de Franse klank’ zo overtuigend als Claude Debussy. In 1894 maakte hij naam met zijn Prélude à l’après-midi d’un faune, gebaseerd op een erotisch getint gedicht van Stéphane Mallarmé waarin een faun fantaseert over onbereikbare nimfen. Het klankbeeld heeft een dromerigheid die nooit eerder was gerealiseerd: fluit, harp en zachte strijkers zorgen voor fraaie pasteltinten terwijl het ‘verhaal’ zich ontvouwt als een vrije improvisatie. Het is typische fin de siècle-muziek die in een actuele behoefte aan escapisme voorzag. Want industrialisatie, verstedelijking en wetenschap hadden niet alleen voorspoed gebracht, maar ook vertwijfeling; men miste de helende kracht van natuur en spiritualiteit. In zo’n klimaat ga je dromen van andere tijden en verre werelden.

De Belgische componist Joseph Jongen maakte dankbaar gebruik van Debussy’s subtiele palet, maar putte ook uit de weelderige melodiek van zijn landgenoot César Franck. Vreemd genoeg drongen zijn intieme, soms pijnlijk mooie liederen nooit door tot het grote repertoire; ensemble Oxalys was in 2016 verantwoordelijk voor de plaatpremière.

Asterix
Frankrijk verwerkte haar trauma’s over de Grote Oorlog op haar eigen manier. Terwijl componisten mélodies bleven schrijven – liederen voor de concertzaal – floreerden in café’s, theatertjes en openluchtgelegenheden de minder elitaire chansons, waarin de vertolker vaak belangrijker was dan de componist. Chansonniers presenteerden de naoorlogse Fransman vaak als een levenslustige vrijbuiter, trots op eigen land en dol op bezigheden buitenshuis zoals bootjevaren of autorijden. Tegenstrijdigheden werden niet geschuwd; de eigen cultuur werd nadrukkelijk gepropageerd, maar ondertussen flirtte men hartstochtelijk met jazz en andere vormen van exotiek. Vroege jazznummers als Clarence Williams’ I’ve got a new baby werden een rage en in nachtclubs werd letterlijk met andermans veren gepronkt: de shows zaten vol met ‘oriëntaalse’ of Spaans getinte dansnummers.

Maar de recessie van de jaren dertig spaarde ook Frankrijk niet, en af en toe trok er een schaduw over de door Charles Trenet en Maurice Chevalier bezongen joie de vivre. In Jean Lenoirs Parlez-moi d’amour, bijvoorbeeld, wil de vertolkster liefhebbende woorden horen terwijl ze weet dat die niet gemeend zijn; zelfs in chansons ontbreekt een vleugje cynisme niet.

Chansonniers presenteerden de naoorlogse Fransman vaak als een levenslustige vrijbuiter.

En kijk, na weer een oorlog veerde de frivole Fransman weer op in accordeonriedel-rijke liederen als À Paris, beroemd geworden in de uitvoering van Yves Montand. Tezelfdertijd kreeg de Franse muziekcultuur steeds meer concurrentie van Amerikaanse (en later Engelse) rock ‘n’ roll, maar chansonniers bleven met Asterix-achtige vasthoudendheid hun Franstalige ding doen. Georges Moustaki, van Griekse afkomst, werd één van de grootste na-oorlogse sterren; vóór zijn podiumdoorbraak had hij al evergreens geschreven voor grootheden als Edith Piaf, Juliette Gréco en Dalida. Maar het was aan zangeres Barbara gegeven om de probleemburen de hand te reiken na eeuwen van getroubleerde relaties: haar chanson Göttingen symboliseerde in 1964 de hoop op  Frans-Duitse verzoening.

Michiel Cleij


OVER ANNE SOFIE VON OTTER

De Zweedse mezzo-sopraan Anne Sofie von Otter heeft wereldwijd in vele concertzalen gestaan, zoals Bayerische Staatsoper waar ze Marcellina uit Le nozze di Figaro speelde. Ze heeft een indrukwekkende discografie met meer dan 100 opnames, waaronder Naïve Classique waar ze in 2015 een Grammy Award kreeg voor beste klassieke solo zang album. In het seizoen 2024/25 is ze onder andere te horen in Karlssons Fanny and Alexander, Philippe Manoury’s Die letzten Tage den Menschheit en Christof Loy’s Peter Grimes.

OVER OXALYS

Het in 1993 opgerichte kamermuziekensemble door studenten van het Brussels conservatorium vind haar basisrepertoire in de Belle Epoque (1870-1930) en blikt vanuit daar zowel terug als vooruit. Voor de uitvoeringen van dit oeuvre omringt het ensemble zich met excellente solisten als Sophie Karthäuser, Anne-Catherine Gillet en Christianne Stotijn. Een groot deel van het Oxalysrepertoire is opgenomen, onder meer werken van Debussy, Zemlinsky, Busoni en Jongen.

OVER PHILIPPE THURIOT

Tijdens zijn studie op het Koninklijk Conservatorium in Kopenhagen ontdekte Philippe Thuriot het hedendaagse repertoire voor accordeon en in 1996 vindt zijn eerste wereldtour plaats met La Tristeza Complice van Alain Platel. Recente projecten zijn onder meer I Silenti met werk van Monteverdi en muziektheaterstuk Vakepoes van Lisaboa Houbrechts. Naast zijn optredens en opnames geeft hij les in accordeon aan het conservatorium van The School of Arts Ghent en mondharmonica aan de Hoofdstedelijke Kunstacademie Brussel.

OVER JEAN-CLAUDE VANDEN EYNDEN

Jean-Claude Vanden Eynden was amper 16 jaar oud toen hij in 1964 werd uitgeroepen tot laureaat van de Koningin Elisabethwedstrijd. Dit was het startpunt van een briljante loopbaan, met optredens in concertzalen van over de wereld en op de beroemdste festivals, zoals die van Korsholm in Finland, Umea in Zweden en Giverny in Frankrijk. Op kamermuziekgebied speelde hij met verschillende solisten en kwartetten, onder meer met Véronique Bogaerts en het Quatuor Enesco. In 2018 is hij door Koning Filip in de adelstand verheven met de persoonlijke titel van ridder.

MEER INTERNATIONALE TOP



Dark Mode

Lees je de programmatoelichting in de zaal? Zet dan het schuifje Dark Mode aan. Scroll naar de onderkant van de pagina en zet het schuifje aan. Zo kun je de tekst beter lezen en geeft je scherm minder licht af.

Duurzaamheid

De missie van TivoliVredenburg luidt: een leven lang muziek voor iedereen. Daarin zit duurzaamheid verankerd: we maken ons hard voor een toekomstbestendige, en dus duurzame bedrijfsvoering. Door de programmatoelichtingen digitaal te maken help je ons mee om bij te dragen aan een groenere planeet. Bekijk hier wat we nog meer doen op het gebied van duurzaamheid.